Categoriearchief: herinnering

Douchen in het donker

Eind november, begin jaren tachtig. Op de Oude Nonnendaalseweg nummer 40 in Nijmegen gaat de bel en ik doe open. Vanaf de lagergelegen stoep kijkt een klein meisje verwachtingsvol naar me op, haar ogen vergroot door dikke brillenglazen. Dat ze het haar in twee vlechtjes draagt, heeft iets vertederends. Ik trap er niet in. Voor ze iets kan zeggen, wimpel ik haar af: ‘Ze zijn al geweest voor heitje voor karweitje; alle flessen zijn weggebracht, het oud papier is opgeruimd, dus ik heb geen klusje voor je.’ Ze opent haar mond om te protesteren. Daar heb ik geen zin in. ‘Sorry,’ zeg ik, en doe de deur dicht. Ik ben nog niet in de keuken of er wordt opnieuw aangebeld. Ik been terug naar de deur en doe open. Staat ze daar nog! ‘Nou ja zeg, ik was toch duidelijk?’ ‘Ja maar,’ piept ze, ‘ik kom voor de kamer.’
Dat meisje was T, en de kamer een ruime kast met raam van twee bij drie voor 200 gulden per maand. De gaskachel nam één van de zes vierkante meters in beslag. Ik had er zelf een half jaar gewoond maar kon nu doorschuiven naar de grootste kamer (3 x 4) in ons meidenhuis.
Mijn blunder leidde tot hilariteit bij de andere twee bewoonsters. Ik putte me uit in excuses, stamelde dat het door de vlechtjes kwam, een verklaring die T gul accepteerde: ‘ik twijfelde vanmorgen zelf ook over de vlechtjes.’

Ze nam de kamer, zette er een opklapbed in en bleef er een jaar of drie wonen. In de gemeenschappelijke keuken, de grootste ruimte van het huis, leefde ze. De keuken was door huisbaas Bahali, een Turk met een enorme walrussnor, opgevrolijkt met een patchwork van fletse stukjes behang die hij her en der had opgeduikeld, niet wetend dat gebruik van restmateriaal in de nabije toekomst hip zou worden. Wij, de vier bewoonsters, waren zijn melkkoetjes bij wie hij maandelijks duizend gulden ophaalde voor een piepklein arbeiderswoninkje. Woningnood en woekerprijzen, er is sindsdien weinig veranderd. 

Begin 2013, ik woon inmiddels een jaar of twintig in Amsterdam, belt T me op om iets af te spreken. Onze vriendschap heeft tijd en afstand overbrugd. T is niet het type met wie je in de kroeg bij een goed glas het leven doorneemt, T wil iets doen. Was altijd al zo, ze had altiijd een plan. Ze rondde haar studie af, kreeg een baan, een man en kinderen. Ik doolde rond in het niemandsland dat het leven voor mij was, zonder idee of richting. Ik herinner me diepe duisternis en paniek, en dat ik haar dan belde. Dat ze doortastend reageerde en hoeveel dat hielp. ‘Je stapt op de fiets en komt hier naartoe.’ Ik deed wat ze zei. Ging aan de keukentafel zitten terwijl zij de boodschappen uitpakte, mij een kop thee voorzette en de kinderen in- en uitliepen zonder acht te slaan op mijn roodomrande ogen; een plek waar gewoon geleefd werd. Het voelde alsof ze me zonder woorden begreep. Later ging ik het ontbreken van diepe gesprekken wel missen, maar onze band bleef, want gewrocht van een sterk, onzichtbaar materiaal.
Voortvarend stel ik voor om naar een tentoonstelling in Eye te gaan. Het nieuwe filmmuseum wijdt een tentoonstelling aan het werk van Oskar Fischinger (1900 – 1967), pionier van de abstracte animatiefilm. Optische gedichten in vorm en kleur noemde hij zijn werk, gemonteerd op het ritme van jazz en klassiek. Ver voor de komst van de computer rekte hij de grenzen van het medium film op. T twijfelt. ‘Klinkt moeilijk.’ ‘Nee’, roep ik, ‘het is juist speels, grappig ook! Beetje Dada. En dan kun je meteen het nieuwe gebouw zien, het is spectaculair mooi!’  
Dat trekt haar over de streep. Wel kondigt ze met ongebruikelijke ernst aan dat ze me iets wil vertellen. Niet over de telefoon, maar als we elkaar zien. Een Geheim. Ze wil er verder niks over kwijt. En ze komt samen met haar man. Hè verdorie, altijd weer die man… Zou ze willen scheiden?   

Beeld Allard Boterenbrood

Als ik ze oppik bij het Centraal Station wil ik eerst ergens koffiedrinken en de spanning uit de lucht halen, zij allebei niet. Dus meteen door naar Eye. Bij binnenkomst valt allereerst het prachtige licht op dat door het kabbelend water van het IJ wordt verstrooid en ongehinderd door de raampartiij van de voorgevel tot in elke hoek van de witte foyer reikt. De hele ruimte lijkt te stralen.
W zegt geen zin te hebben in de tentoonstelling. Liever installeert hij zich op de trap om te genieten van het panoramisch uitzicht over het IJ. Ik vind het vreemd, maar zij doen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Hoe dan ook, het biedt me gelegenheid T alleen te spreken.

De overgang van de witte omgeving naar de verduisterde tentoonstellingsruimte kan niet groter. Hierbinnen is alles, wanden, vloer, plafond, echt alles zwart, zodat niets afleidt van de geprojecteerde films. Het kleurrijk bewegingsspel op de her en der opgestelde schermen, veelal vergezeld van muziek, lokt bezoekers en loodst ze door het duister. Toch ontstaat er geen kermisachtige kakofonie. Geluid en beeld zijn zodanig afgestemd en in de ruimte geplaatst, dat eenmaal bij een werk aanbeland, al het andere achtergrondruis wordt.

We lopen naar de (zwarte) zitblokken bij een scherm waar het vijftal bezoekers net opstaat omdat de film is afgelopen en nemen plaats. Ik grijp mijn kans: ‘Tee, wat wil je me vertellen?’
Haar glimlach heeft iets van een zenuwtrekje.
‘Kom op Tee, ik hou het niet meer.’
Ze kijkt weg, aarzelt: ‘ik weet niet hoe… ik weet niet waar ik moet beginnen.’ Ze bijt op haar lip.
Op het scherm kondigen titels een film aan, muziek sprankelt achter ons uit speakers die vernuftig in de zitblokken zijn weggewerkt. Een dans begint: cirkels, noppen, vierkanten, balken en driehoeken dartelen energiek op klassieke muziek over het scherm.
‘Ga je scheiden?’ vraag ik.
‘Nee, nee… het gaat niet zo goed met ons maar eh… ‘
‘Al heel lang niet.’
‘Nee…’ 
Het lichtspel van de projectie op haar gelaat – wit, rood en blauw reflecteren afwisselend fel en dan weer gedimd – maakt het lastig haar gezichtsuitdrukking te lezen. Ik vervloek het idee om hier naartoe te komen. Hoe voer je hier een serieus gesprek met al dat gebuitel en getuimel, en dan die jachtige muziek…. Toch moet het, hier en nu. Ik voel dat het hoog zit, krijg het plaatsvervangend benauwd.
‘Je bent toch niet ziek?’
‘Nee, zo zou ik het niet noemen’ – ze grinnikt flauwtjes.
‘Verdomme Tee. Ik ga me vanalles in mijn hoofd halen…’
Mijn blik scheert langs de dwarrelende witte penseelstreken en lichtgolfjes op een wand even verderop, in mijn ooghoek zwieren rond en vierkant in allerlei formaten extatisch over het doek.
‘Het is echt heel moeilijk…’ ze blijft stil. Violen en blazers tetteren misplaatst. T kijkt weg, niet naar het scherm, meer alsof ze iets zoekt. Dan, toch nog abrupt, kijkt ze me aan, slikt, pakt mijn hand en zegt: ‘Ik denk dat ik een man ben.’
Het is alsof er een onzichtbare deken over ons heen valt.
‘Jeetje Teetje…’ Verder weet ik niks te zeggen. Onze handen liggen bewegingloos, losjes in elkaar gehaakt. De tijd staat stil terwijl het besef indaalt. Dus dit is waar het om te doen is. Dit is Het Geheim. Ik slaak een zucht en nog één, lang en diep. Ik probeer de opwellende tranen weg te blazen. 
‘Moet je huilen?’
‘Verdomme Tee… Al die tijd… ‘ –  ik schud mijn hoofd – ‘heb je al die tijd… Hoe lang weet je dit?’
Hij haalt zijn schouders op: ‘Altijd al. Ik wilde niet. Ik dacht: het gaat wel over. Gewoon niet aan toegeven… ik wilde kinderen, ik wilde normaal zijn. En daarna kon ik het ze niet aandoen. W niet, de kinderen niet, mijn moeder… Dus douche ik in het donker omdat ik de aanblik van mijn lichaam niet verdraag.’
‘Jezus man. Dat hou je toch niet vol…’
Nu is het zijn beurt om te huilen.
We zitten stil, dichtbij elkaar in onze cocon; andere bezoekers zijn gekomen en gegaan, geen idee of ze iets hebben meegekregen. T’s onthulling heeft de wereld tijdelijk buitengesloten, nu sijpelt hij langzaam weer naar binnen. De film is eindelijk, passend bij het moment, afgelopen, alsof hij zich schikt in zijn bijrol, gereduceerd tot decor voor iets groters dan hijzelf. Maar onverstoorbaar staat ineens de beeldvullende rode cirkel van het begin weer als een rode maan op het scherm. In een flits raast hij van ons af het omringend blauw in, verdwijnt en maakt plaats voor een turbulent ballet van al die anderen vormen. Het is niets in vergelijking met de wervelstorm van honderdduizend gedachten in mijn hoofd, al dan niet gekoppeld aan voorvallen uit het verleden. Ik geef T’s hand een kneepje.
‘Was dit het?’
T knikt.
‘Mooi’, zeg ik, ‘hebben we dat gehad. Kunnen we eindelijk de rest gaan bekijken.’

We grinniken wat. Geven elkaar een por, gevolgd door een knuffel. Spanning maakt plaats voor opluchting terwijl we langs animaties en lichtbeelden drentelen. Fischingers werk, hoe knap en virtuoos ook, kan onze aandacht echter niet vasthouden. We verlaten de tentoonstellingsruimte door de zware deur van de uitgang en stappen de duisternis uit, het verblindend wit van de foyer in. Even stoppen we om te wennen, de ogen knipperend tegen het licht. 

Impressie tentoonstelling: https://www.eyefilm.nl/en/programme/oskar-fischinger/175607
‘An Optical Poem’ vind je op Youtube

Slaaploze nachten zijn lang

Mijn nieuwe huisarts is onverbiddelijk: ‘ik schrijf geen slaapmiddelen voor, tenzij alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.’
In arren moede ben ik akkoord gegaan met een consult bij de praktijkondersteuner. Hij zal me helpen de oorzaak aan te pakken en me de nodige slaaphygiëne bijbrengen. Slaaphygiëne?!  Alleen al de aannames die aan dat woord ten grondslag liggen. Alsof je slaapt in een bed dat naar pis ruikt, vergeven van bedwantsen en luizen als in vroeger tijden, met ongepoetste tanden en in de kleren waarin je de tuin hebt omgespit of het varkenshok uitgemest. Nou mevrouw Barbara, u moet toch echt eerst een douche nemen en een schone nachtpon aantrekken en vervolgens keurig de handjes boven de dekens. Dat laatste stamt uit mijn jaren op het internaat. Omdat ik slecht sliep kreeg ik, negen jaar oud, speciale aandacht van zuster Annemarie, die verantwoordelijk was voor de kleintjes. Ik mocht in het bed dat enigszins apart van de rest in de slaapzaal tegen de dunne houten wand van haar chambrette stond. Ze stopte me liefdevol in, echt, ze heeft het vast goed bedoeld. De punten van het kussen trok ze over mijn schouders. Dan moest ik mijn armen op de dekens leggen, waarna ze het bed opmaakte alsof ik er niet inlag. Flink strak. Lekker warm, meende ze. Dat mijn armen lagen te vernikkelen was niet belangrijk. Wekenlang lag ik ingesnoerd in het niets te staren, luisterend naar het tandenknarsen en snurken van de twaalf meisjes aan de overkant van de zaal. Als zuster Annemarie zelf naar bed ging, tinkelden de tanden van haar kunstgebit tegen het glas waarin het de nacht doorbracht, gevolgd door een diepe zucht. Het klonk als opluchting. Pas toen ik dat als het sein opvatte om de dekens los te trekken en me op mijn zij te draaien met de armen lekker warm onder de dekens, ging het slapen beter. 
Misschien is mijn slaapprobleem toen ontstaan, maar wat schiet ik op met die wetenschap?  Slapen of niet slapen, dat is de kwestie. En voor die kwestie dit keer aan de orde komt zijn we drie weken verder. De eerstvolgende mogelijkheid voor een consult is namelijk over drie weken. Drie weken! Telefonisch! Daar lig ik me nu dus in het donker over op te winden. 
Als je één nacht niet slaapt, slaap je de volgende wel, zei ooit een huisarts bij wie ik stante pede ben vertrokken. Lariekoek! Als je één nacht niet slaapt, slaap je de volgende ook niet omdat je bang bent dat je niet kan slapen! ’s Avonds niet meer op een beeldscherm kijken is ook zo’n dooddoener. Hele vakanties zonder computer en televisie, kabbelend beekje op de achtergrond en ik lig te woelen en te draaien tot het licht wordt. Spacecake? Heerlijk ontspannen wakker liggen. Seks? Zie spacecake.  

foto Allard Boterenbrood


Inmiddels is het drie uur. Als ik nu in slaap val, heb ik nog vijf uur. Niet ideaal maar ook niet rampzalig. Rampzalig wordt het onder de vier uur. Ik moet nu een besluit nemen. Zal ik opstaan en wat lezen? Een kort verhaal van Biesheuvel… Geen zin. Het zal er uiteindelijk wel op uitdraaien, maar nog even niet. Ik loop alle mogelijkheden na. Ontspanningsoefeningen gedaan, van tenen naar hoofd en terug. Het helpt als je tijdens deze oefening wakker blijft, klonk de stem van de mindfulnesscoach in mijn gedachten. Kans op slaap verkeken. Tellen van één tot honderd en weer terug. Het idee dat nog een keer te moeten doen vervult me met afgrijzen. De lichtvlekken op de binnenkant van mijn gesloten oogleden volgen, hoe ze als de psychedelische vormen in een lavalamp naar de rand verdwijnen, zich samenvoegen, andere beelden oproepen, ineens een flits van het gezicht van Jezus, wonderlijk is dat. Iconisch beeld? Of toch de katholieke opvoeding die me parten speelt? Het brengt me bij weesgegroetjes als mantra, niet als roep om bijstand van Maria maar gewoon omdat een dergelijke reeks woorden aanstormende gedachten geen kans geeft. Na een tijdje stap ik over op Onzevaders, begeleid door een mummelende volle kerk, rustgevend als de cadans van een trein. Tot zich daar een deun doorheen wurmt, het zou een verlossing kunnen zijn, een wiegelied, maar dat is het niet. De carnavalskraker ‘Brabantse nachten zijn lang’ heeft zich namelijk met duivels plezier aan de situatie weten aan te passen:

‘Slaaploze nachten zijn lang, tadadam
 Slaaploze nachten zijn lang, tadadam 
Ze komen maar langzaam op gang 
Ja maar dan, ja maar dan.’ 

Een ware marteling, en hij staat op repeat. Hier moet snel Iets anders overheen. ‘God save the Queen’ van de Sex Pistols? Werkt niet. ‘Bedankt lieve ouders’ klinkt het nu, luid en duidelijk. Als ik niet uitkijk, hoor ik zo nog een draaiorgel, dit is echt iets voor een draaiorgel. Of heb ik het op een bouwvakkersradio gehoord, ergens vanaf een steiger waar ze 100% NL hebben opstaan? Tijdens het sorteren van de post stortten ze dit soort ellende ook over je uit. Ben ik dus jaren geleden mee gestopt. 

Bedankt lieve ouders, bedankt voor dit leven 
Bedankt lieve ouders, dat u mij hebt gegeven
 Ik begrijp nu pas goed, wat u voor mij hebt gedaan 
Bedankt dat mijn wiegje in uw huis hier mocht staan. ‘

En het blijft niet bij één keer hè, dit jengelt door, dit zeurt overal doorheen zoals die nederlandstalige hiphop met autotune stemvervorming uit de tuin van de achterburen. 
‘They fuck you up’ klinkt nu de stem van Philip Larkin. Mijn redder! Ooit zag ik zijn voordracht van ‘This Be The Verse’ op youtube en nu ken ik het eerste couplet uit mijn hoofd.

They fuck you up, your mum and dad. 
They may not mean to, but they do.
 They fill you with the faults they had.
And add some extra, just for you.’

Wow, dit heeft alles in zich om een hit te worden! Deze woorden op een stevige beat, een bas die je in je buik voelt, gevolgd door het lieflijke ‘Bedankt lieve ouders’… Ik sta op. Op de keukentafel ligt mijn notitieboekje. Morgen Ali B. bellen.

Julius

Het droevige nieuws kwam in etappes. Eerst was er een kort krantenbericht (Het Parool, 7 oktober) over een verdronken man in het water van de Oranje-Vrijstaatkade, hier vlakbij. De volgende dag volgden necrologieën in alle kranten. De drenkeling was Julius Vischjager, 83 jaar. Journalist, pianist, levenskunstenaar. Ik heb hem een paar keer ontmoet. En bij het opzetten van beslommeringen.org, speelde hij een kleine maar onmisbare rol. 
Dat zit zo. 
Ergens eind jaren negentig belandden wij, mijn lief en ik, op een zaterdagmiddag in café Eik en Linde. We bemachtigden een tafeltje bij het raam, op enkele meters van de piano. We zaten nog niet of de deur ging open. Er kwam een heer binnen in pak, in elke hand een plastic tas. Hij groette de barman en begaf zich naar de piano. Uit een van de tassen kwam een partituur tevoorschijn die hij op de piano opensloeg. Zijn jasje ging uit, zijn ruime witte overhemd bolde op aan weerszijden van de bretels en boven de mouwophouders. Mijn lief en ik keken elkaar aan. Dat was Julius Vischjager! We hadden hem enkele keren eerder ’s avonds ontmoet als we uitgingen. Hij droeg dan een morsige regenjas en een fototoestel rond de nek. De eerste keer dacht ik dat hij een foto wilde verkopen en probeerde hem af te wimpelen. Dat lukte niet en al snel bleek mijn vergissing. Het betrof hier niemand minder dan de hoofdredacteur en enig medewerker van The Daily Invisible. We kochten ons eerste exemplaar van ‘de enige handgeschreven parlementaire krant ter wereld’ en kregen er, voor de geringe meerprijs van een gulden, een Groene Amsterdammer bij van de week ervoor. Bij volgende gelegenheden begroetten we hem hartelijk. Hij signeerde een nieuwe Daily Invisible voor ons, gaf hem zelfs het speciale GfSinF-predikaat. ‘Weten jullie wat dat betekent?’ vroeg hij. ‘Good for Sotheby’s in the Future. Let op mijn woorden, dit wordt geld waard!’

Uitsnede voorpagina van The Daily Invisible, 17/7/99

Terug naar Eik en Linde. De barman bracht hem een kop koffie. Julius nam de aanwezigen in zich op terwijl hij op zijn gemak de koffie opdronk. Vervolgens richtte zijn aandacht op de partituur en begon te spelen. Ik heb geen verstand van klassiek, geen idee wat hij speelde, maar het sprankelde.  Voor even was het café een concertzaal en we staakten ons gesprek, je praat nu eenmaal niet door muziek heen, zeker niet als de speler zo dichtbij zit. De heer op leeftijd die tussentijds binnenkwam, vroeg gepast fluisterend of hij bij ons aan mocht schuiven. Na afloop van het concert stelde hij zich voor, zijn naam ben ik helaas vergeten. Hij werkte in het Verzetsmuseum even verderop en kwam hier op zaterdag altijd een borrel drinken met zijn goede vriend de pianist, Julius Vischjager. Die had met een buiging het applaus in ontvangst genomen. Hij liet nog even op zich wachten omdat hij soepel in zijn andere rol was geschoten. In de hoedanigheid van distributeur van The Daily Invisible ging hij langs de tafeltjes. Zijn rondgang eindigde bij zijn goede vriend bij ons aan tafel, en we raakten aan de praat. Hij had het duidelijk naar zijn zin, zat naast me met blosjes op zijn wangen en twinkelende ogen, een borrel op tafel. We vroegen hem hoe hij het voor elkaar kreeg. Het leek ons een behoorlijke klus om een eigen krant te runnen en daarmee bekendheid te verwerven. Daar wilde hij wel wat over vertellen. Je moest altijd je eigen overtuiging volgen, ook, nee, vooral als niemand er iets van begreep. Dan zat je goed, dan had je iets bijzonders te pakken. Zijn Daily Invisible bijvoorbeeld was uniek in de wereld. De krant gaf hem toegang tot het centrum van de macht en dat niet alleen. Hij had het privilege van de laatste vraag bij de wekelijkse persconferentie van de minister-president in Den Haag. Daarnaast had je, behalve een rotsvast geloof in je eigen idee, discipline nodig. Je moest volhouden, elke dag, en nooit opgeven. Het allerbelangrijkste, waar het allemaal mee begon, was de juiste naam. Wij knikten. En niet alleen vanwege The Daily Invisible. Julius Vischjager was en is ontegenzeggelijk een goede naam voor een creatief ondernemer. Een naam die beklijft. 
‘Vooruit,’ zei hij, ‘ik ga jullie op weg helpen. Eerst de naam.’
‘Mijn naam? Jantje Janssen,’ zei ik, ‘Jantje Janssen met twee essen.’ 
‘Prachtig,’ vond Julius, en sloeg zich op de knieën van pret. ‘Waarmee wil je je brood verdienen? Schrijven? Kan niet mis, de eerste slag heb je binnen. Gewoon veel doen, met zo’n naam kan succes niet uitblijven.’ 
Nu was de beurt aan mijn lief. Hij gaf zijn echte naam. Een naam die naar verluid, ooit bij aankomst in Suriname de douane-beambte, die vanwege haar omvang ternauwernood in haar houten behuizing paste, in zulk onbedaarlijk lachen deed uitbarsten dat het gammele hokje aan de kracht van haar schuddende lichaam dreigde te bezwijken. 
Julius maakte het minder bont. Hij viel alleen zowat van zijn stoel. Hij herhaalde de naam, liet even een stilte vallen, riep toen uit: ‘Echt waar?!  Een gebóren kunstenaar! Met zo’n naam hoef je helemaal niks meer te doen. Je hoeft alleen maar te zeggen hoe je heet en je wordt op het schild gehesen!’
Daar hebben we nog een glas op gedronken, waarschijnlijk een paar meer. Vol vertrouwen in de toekomst zijn we die avond naar huis gezwalkt. 

Uitsnede van TheDaily Invisible 17/7/99. Links onder de roestvlek gaat GfSinF gedeeltelijk schuil. De datering rechts doet vermoeden dat we dit exemplaar later bij hem hebben gekocht.

Mijn lief vond het predikaat GfSinF geniaal, vooral omdat het niet helemaal klopte – eigenzinnig als zijn bedenker – en heeft er een stempel van gemaakt, vandaar dat ik het na al die jaren nog weet. Helaas onvindbaar. Dat lot blijft twee van de destijds verworven Daily Invisible’s bespaard, eentje zelfs met predikaat; het betreft het laatste nummer van de eeuw, gedateerd 17/12/99, en nummer 250 van 7/4/2000, beide zeer begerenswaardig. Alleen zijn de roestvlekken van het oude dagboekslotje waaronder ze in een schoenendoos lagen erg ontsierend, die maken de gang naar Sotheby’s op voorhand kansloos. Verder vond ik een oude Groene Amsterdammer, met rode stift door Julius rondom volgeschreven, gesigneerd en gedateerd. Eik en Linde 2/11/96.

Hoe dan ook, bij het begin van beslommeringen.org, eerder dit jaar, zat hij even naast me. Vanwege het allerbelangrijkste. De juiste naam. Eén voor de website, en een nieuw pseudoniem voor de hoofdredacteur en enig medewerker. 
‘Prachtig!’ riep hij, en sloeg zich op de knieën: ‘Succes verzekerd!’
Dankjewel Julius. 

Groene Amsterdammer als bijlage bij The Daily Invisible voor 1 (gulden)