Maandelijks archief: augustus 2022

Van een stoeltje en een bankje

Rond het middaguur sta ik enigszins verdwaasd en vooral verhit op het Scheldeplein. Mijn postkar is leeg, de eerste wijk van de dag zit erop. Ik heb hem slaapwandelend gelopen, herinner me er helemaal niets van. Zelfs mijn vaste ergernis, het stoeltje van nummer 35, heeft me niet wakker geschud. Misschien versperde het voor één keer niet de toegang tot de brievenbus. Of misschien heb ik de raad van Bram de krantenbezorger opgevolgd. Dat ga ik uitleggen.

In het voortuintje van nummer 35 staat een leuk terrassetje, twee bistrostoeltjes en een tafeltje, je kent dat wel. Nu hebben de mensen hier geen ruimtegebrek. Hun optrekje is iets bescheidener dan de kapitale villa’s aan de overkant maar valt nog altijd in de categorie miljoenenpand. Ze hebben een voortuintje van zo’n 20 vierkante meter. Soms staat er een fiets, verder is de betegelde buitenruimte vrij, op een zieltogend boompje na. Ongetwijfeld zitten ze graag buiten in hun royale achtertuin. Vóór het huis heb ik nooit iemand zien zitten. Dus waarom dat ene stoeltje uitgerekend voor de brievenbus moet staan zodat geen bezorger erbij kan, is me een raadsel. Ooit – ik was nog een groentje in de postbezorging – heb ik de vrouw des huizes gevraagd of het stoeltje niet een half metertje opzij kon. Ze zag het probleem niet. Sterker nog, de positie was perfect. Staand in de deuropening demonstreerde ze hoe je vandaaruit een brief tussen de spijltjes van de rugleuning kon doorschuiven. Mijn verbouwereerd tegensputteren wuifde ze hooghartig weg. Mevrouw bleek werkzaam in de advocatuur. Geen kruid tegen gewassen, zoals andere collega’s na mij hebben mogen ondervinden. Laatst heb ik het probleem voorgelegd aan mijn teamleider, een regeltjesneuker eersteklas, die meteen beloofde langs te gaan. Ik verkneukelde me bij de gedachte hoe hij citerend uit de postwet haar om de oren zou slaan met de regelgeving omtrent het totale brievenbusgebeuren. Helaas. ‘Schuif dat stoeltje maar opzij’, appte hij, ‘niks aan te doen’. Daarna heb ik nog één keer geprotesteerd, in stilte. Ik stond voor de deur en dacht ‘je kan de pot op’, draaide om en nam me voor alles retour te sturen wegens ‘geen brievenbus’, een aan te vinken hokje op de retoursticker. Kwam ze vlak daarna voorbijgefietst, gehuld in een witte mantel, en schonk ze me vanonder haar breedgerande witte hoed een stralende glimlach. Ze had geen minuut eerder moeten thuiskomen. Mijn opgekropte ergernis, haar zelfgenoegzaamheid en het stoeltje waren dé ingrediënten voor een explosieve cocktail. Eén vonkje en de gevolgen waren niet te overzien. Ik liet het zo, beantwoordde haar minzame groet met een keurig ‘Dag mevrouw.’ De voor haar bestemde brieven in mijn tas koesterde ik als een kleine, zoete wraak. 

Dezelfde dag kwam ik Bram tegen, krantenbezorger en ex-collega, die de middageditie rondbracht, en vertelde hem van mijn actie. Hij grinnikte erom. 
‘Bezorg jij daar ook?’ vroeg ik, ‘ik neem aan dat ze een krant hebben’.
‘Ja, de NRC.’
‘Erger jij je dan niet aan dat stoeltje?’ 
‘Nee… ik stoor me bijna nergens aan, anders heb ik geen leven. Het moet echt helemaal dichtgegroeid zijn met doornstruiken wil ik niet bezorgen. Ik denk er niet bij na, ik duw of trap het opzij, klaar.’
Hmm. Zat wat in. De volgende dag heb ik de achtergehouden post alsnog besteld. En vandaag heeft het stoeltje me niet eens uit mijn trance-achtige routine gehaald. 

Hier op het Scheldeplein lonkt ijskiosk Pisa. Meestal weersta ik de lokroep van lekkere ijsjes, maar vandaag is een perfect moment om eraan toe te geven. De Italiaanse verkoopster maakt liefdevol een heuveltje citroenijs op het aardbeien- en mango-ijs in het bekertje. De immer bezette betonnen bankjes in de schaduw zijn wonderwel vrij. Amsterdam is op vakantie of zoekt verkoeling bij het water. Slechts één vrouw zit op de kopse kant van een bankje in de zon aan haar hoorntje te likken, haar rug naar de overige drie ijseters. Een man en zijn zoontje staan naast een bakfiets in de schaduw, ze lepelen net zoals ik ijs uit een bekertje. In de bak zit het dochtertje aan haar ijsje te likken. Ik vermoed dat ze bij elkaar horen. Het uiterlijk van alle vier is onberispelijk, de kleding on-Amsterdams keurig en verzorgd, gladgestreken, en mooi van snit. Het zouden Duitsers kunnen zijn, die kunnen er zo smetteloos uitzien, of Noren, die zijn een soort van overtreffende trap frisgewassen. Deze vier hebben een donkere huid; waarschijnlijk toch geen Duitsers of Noren. Nee, verbeter ik mezelf, dat weet je niet. Expats? Misschien gaan ze naar een feestje… Maar de bakfiets… een bakfiets is typisch Nederlands. De opstelling is wat ongezellig, mamma met de rug naar man en kinderen, maar ik merk niets van een negatieve lading of bedrukte sfeer. 
De betonnen bankjes zijn gevlekt alsof ze nat zijn, compleet met donkere druipsporen langszij en glimmende plekken in het midden, waar het email of de kunststof, of wat het ook mag zijn, dikker is. Het is net echt. Ik ga zitten en neem een hapje van het overheerlijke ijs. Dan pas dringt het tot me door, in letterlijke zin ook, dwars door mijn broek tot mijn zitvlak. Met een kreet spring ik op. De man doet verschrikt: ‘Oh!’ 
De vrouw kijkt om, zegt verontwaardigd: ‘Erg hè! Allemaal nat!’ 
‘Gelukkig is het warm’, zeg ik grinnikend, ‘het is zo weer droog’.  
Dat ze niet om mijn onhandigheid lachen is vreemd. Kreukvrij en geen humor… ik geef het op. 
Ik vind een kleine, droge plek om te zitten en rustig mijn ijsje te eten. Mijn gedachten dwalen over het gebeurde en ik schiet opnieuw in de lach. Best een leuk idee voor de openbare ruimte: nep-natte bankjes!