Maandelijks archief: mei 2020

kubus

Het pakketje verpakt in grijs plastic heeft de vorm van een kubus, de grootte van een Rubiks kubus. Het is zacht, bevat vast iets anders dan de bekende puzzel. Tot mijn spijt niet zo zacht dat ik het vakkundig kan pletten en door de brievenbus persen. Dat betekent aanbellen. Maar waar? De etage-aanduiding achter het huisnummer ontbreekt – is niets bijzonders, gebeurt aan de lopende band – en de naam van de geadresseerde biedt geen soelaas. “Kim” staat er, en bij geen van de drie bellen bij de deur voor de bovenverdiepingen is een Kim te bekennen. Op het naambordje bij de deur voor huis* misschien? Ook niet, zelfs geen K. Toch bel ik hier aan, je moet zo’n speurtocht ergens beginnen. Het alternatief, wegens onvolledig adres retour afzender, China in dit geval, maakt het circus van pakjes de wereld rondsturen nog schadelijker dan het al is. 

Afwachtend staar ik naar de deur tot ik uit mijn ooghoek beweging zie achter het raam. De vitrage, van het ondoorzichtige soort, is te lang, en in plaats van in plooien te hangen, rust hij met de overtollige stof op de vensterbank. Nu iemand die optilt blijkt het om een fraai opengewerkte sierzoom te gaan die op de vensterbank ligt te verkommeren. Een vrouw buigt zich eronderdoor. De rimpels en grillige groefjes van gevorderde leeftijd tekenen haar gezicht lief. Ze draagt een hoofddoek die vanwege het borduurwerk langs de rand folkloristisch aandoet, de franje bij de hals versterkt die indruk. Over haar donkere jurk is de vitrage nu als een bruidssluier gedrapeerd, wat haar verschijning iets hopeloos ontwapenends geeft. Als dit de Kim is die bij Alibaba.com pakjes bestelt, ben ik een bloemkool. Maar ik heb nu eenmaal aangebeld, kan moeilijk doen alsof het voor de grap was, dus druk ik de kubus met de adreszijde tegen het glas. Ze probeert het te lezen, wat niet lukt natuurlijk, die letters zijn veel te klein voor haar oude ogen. Ik gebaar dat het niet uitmaakt, dat ik bij de bovenburen ga aanbellen. Ze maakt geen aanstalten om weg te gaan, blijft me glimlachend aankijken. Raar om nu plompverloren het contact te verbreken. Dus articuleer ik overdreven duidelijk en geluidloos: ‘Gaat het goed? Met u?’ Ondersteun de vraag met gebaren, steek mijn duim omhoog, wijs naar haar. Ze begrijpt me, gebaart me te wachten, verdwijnt uit beeld en keert terug met een ingelijste foto in haar hand. 
‘Zoon,’ liplees ik, en ze drukt het portret van de jonge man tegen haar hart. Haar glimlach wordt breder. 
‘Is er iets, postmevrouwtje?’ klinkt het achter me.
Daar is hij, de man van de foto, een volle boodschappentas in de hand.
Ik leg uit hoe het zit, hij deelt mijn conclusie: waarschijnlijk bestemd voor de bovenburen. Zijn moeder zwaait me gedag, veilig van achter het glas. Ik zwaai terug. Nu wegwezen, anders smelt ik nog.

* de aanduiding voor begane grond in Amsterdam

snotneus

Ze komen getweeën aangehuppeld, een jongetje en een meisje, ik schat ze 7 en 5 jaar, geen ouder te bekennen. Niet dat dat moet. De stoep is breed, de buurt veilig en deze straat is eigenlijk altijd rustig, zeker voor Amsterdamse begrippen.  
‘Dag mevrouw de postbode,’ roepen ze.
‘Hoi,’ zeg ik.
Ze stoppen op gepaste afstand en kijken me aan. Ik leun op het handvat van mijn postkar en wacht op wat gaat komen. Hij wil iets, ik zie het aan hem, hij bijt zachtjes op zijn lip, neemt een besluit.  
‘Mag ik de kar een stukje duwen?’ vraagt hij.
Normaal zou dat mogen, zeker na zo’n keurige vraag. Nu weet ik het zo net nog niet. Deze kleine jongen heeft namelijk een glanzende snotsnor op de bovenlip. De perfecte locatie voor een coronafestival van uitgelaten virussen. Zolang ze daar onder die neus orgieën is er niet zoveel aan de hand – zo te zien heeft hij nergens last van. Maar geef ze een kans en ze maken massaal “De Grote Sprong Voorwaarts”. 
‘Nee, dat mag je niet,’ zeg ik beslist. Ze zwijgen, verontwaardiging tekent zijn bolle toet.  ‘Weet je waarom niet?’ vervolg ik.
‘Co-ro-na,’ zingzegt het meisje.
‘Ja, vanwege corona.’
Hij knijpt zijn ogen samen: ‘Maar eh… die kar is helemaal niet van u.’
‘Klopt.’
‘Er zijn ook andere postbodes die die kar duwen.’ 
‘Klopt ook. Daarom maak ik het handvat van de kar eerst schoon met een desinfecterend doekje, voor ik het vastpak en ermee op pad ga.’
Hij kijkt ongelovig.
‘En aangezien ik die doekjes niet bij me heb, kan ik dat nu niet doen. Dus kan ik jou de kar niet laten duwen.’
Hij zegt niks.
‘Als dit allemaal voorbij is, mag je een keer duwen. Echt waar.’
Het zwakt mijn weigering ietwat af, is voor nu afdoende. Maar of hij me gelooft… ik ben het namelijk vergeten vandaag, het handvat schoonmaken, misschien zag hij het aan me. Als leugenaar ben ik niet veel soeps. En hij is een slimme snotneus. 

Terug op het depot was ik mijn handen zo goed en zo kwaad als dat kan met het laatste restje zeep uit het pompje en scheur een stuk papier van de keukenrol om ze mee af te drogen. Een voorlopige voorziening, tot de door onze teamleider bestelde dispensers arriveren. Op het aanrecht ligt ook een pak doekjes voor de reiniging van babybilletjes. Best opmerkelijk in deze omgeving. Krijgen postkarren vast heerlijk zachte handvatten van.