Maandelijks archief: december 2023

Kerst bij het Leger, 2023

Helen en ik kennen elkaar nu een jaar of twaalf. Het begon met een enkele toevallige ontmoeting in onze straat, een keer een praatje op weg naar de Albert Heijn en het mondde uit in een bijzondere vriendschap. Vanwege haar broodmagere verschijning wordt Helen geregeld aangezien voor een junkie, wat haar elke keer tot op het bot beledigt. Haar gewichtsprobleem is te wijten aan een chronische ziekte die ze eind jaren tachtig zo rond haar vijfentwintigste opliep. Daarbij komt dat ze door haar nervositeit soms domweg vergeet te eten. Helen is niet in staat om te werken en afhankelijk van een uitkering. Hoewel ze maar vijf huizen verderop woont, zien we elkaar niet vaak. Ze heeft het altijd druk met het beteugelen van de chaos waarmee het leven haar confronteert. Wel stuurt ze bijna dagelijks een groet via WhatsApp.

Vorig jaar verraste ze me begin november met de volgende app: 

Mario
Maandag 12 uur daar zijn voor 3 stappen Diner (vrijwilligers top Chef !!! waar 2 keer voor Corona voor Kerst daar eten (alles Top niets moeten wij doen of betalen in de Koepelkerk) goede mensen super ervaring 👍 15 is het Eten * klaar!

En álles wordt door ingehuurde Obers gebracht!!

Aub wil je Maandag met mij meegaan (ik mag 1 Person gratis meenemen)

Vertrek met de Metro tot Centraal Station 10 of 13 minuten lopen en Eetplezier.

Alleen Metro zelf betalen now ik weet dat wij daarvan genieten en op Tijd weer Thuis. Also wat find je en wij moeten niet bidden en heel normale Kleding 🥰  ❤️ 🥩🥬  🍅 Alles vers ook Menukaart.

Dat woord het Leger des Heils wat kosten!!! 

Also kom mee, geen Asociale Mensen, alles ontspant

Helen schrijft zoals ze spreekt, een mengeling van het Nederlands van haar vader en het Duits van haar moeder. Met Duits groeide ze op, vandaar de hoofdletters van de zelfstandige naamwoorden in de app. Als twintiger kwam ze na wat omzwervingen terug naar Nederland, maar met de taal is het tot haar grote frustratie nooit meer goed gekomen. Ze spreekt met een Duits accent en als ze nerveus is en iets snel wil zeggen, gaan beide talen in de kluts met een soms raadselachtige maar altijd verrassende uitkomst. Deze app is zo’n creatie in schrift, een spontane uitnodiging voor de kerstlunch van het Leger des Heils, bijna onmogelijk om te weigeren. Op voorhand trekt ze alles uit de kast om me over te halen. Ze weet dat ik slecht tegen haar dwangrituelen bestand ben en daardoor maar mondjesmaat met haar op stap wil. Het weggaan van huis en op tijd komen voor een afspraak is vanwege haar dwangstoornis een crime. Als ze om tien uur bij de dokter moet zijn, staat ze om vijf uur ‘s morgens op en dan nog komt ze vaak te laat. Ik ga mee naar de kerstviering mits ze het weggaan van huis terug kan brengen van vier uur naar één. Elke minuut extra betekent een aanslag op mijn humeur en kan het ernstig doen omslaan naar een hardnekkig chagrijn. Ze bezweert me dat het haar gaat lukken, dat ze er meer grip op heeft gekregen. Ik ga overstag. Als we eenmaal de deur uit zijn, hebben we altijd lol.

Die maandag bel ik om half elf bij haar aan. Ik hoor hoe ze door de gang komt aanrennen, dan het gerammel van de sleutelbos. Ze rukt de deur open en rent direct terug de gang in, wild gebarend dat ik binnen moet komen en roepend dat het een verschrikkelijke toestand is allemaal en dat haar huis een Schweinestal is. Dat is nooit het geval, Helens huis is altijd spic en span. Uit de woonkamer klinkt de gebruikelijke, zenuwslopende kakofonie van tv-geluid en muziek waarmee ik als eerste korte metten maak. De tv gaat uit, de radio zacht.
Helen is toilet aan het maken. Staand voor de spiegel smeert ze vaseline op haar lippen, daarna lippenstift, bekijkt het resultaat, zucht en schudt het hoofd, snelt naar de wc, veegt met wc-papier haar lippen schoon en rent terug naar de spiegel. De volgorde was verkeerd: eerst de lippenstift, dan pas vaseline. Of ze het loshangend haar zal opsteken vraagt ze, het is vet, ze had het moeten wassen. Ik maak haar welgemeende complimentjes over kapsel en kleding. Daarop stroopt ze de wollen tuniek omhoog om te laten zien dat de strakke broek elastisch is en thermo, en ook iets voor mij, ze heeft er twee van haar zus gekregen, ik moet er beslist één passen. Ze pakt de broek uit de kast en houdt hem uitnodigend omhoog.
‘Lieve schat,’ zeg ik, ‘jij weegt 35 kilo…’  ’…37! Ik ben 2 kilo angekommen!’ ‘…en ik het dubbele.’ 
‘Dit is stretch, hier, kijk dan, voel maar, dat past jou zeker!’ Ze demonstreert de stretch, reikt me de broek aan. ‘Niet nu Helen, we moeten weg!’ 
Mokkend vouwt ze de broek op en legt hem terug in de kast.

Er moeten ramen dicht, deuren op slot, tassen ingepakt (wie weet wat je allemaal nodig hebt onderweg), sommige lampen aan (in verband met inbrekers), andere juist weer uit (in verband met inbrekers). De radio moet op de juiste zender en geluidssterkte, de tv mag voor deze keer uitblijven. Of toch niet?
‘Misschien zijn we wel heel laat terug en dan komt een inbreker en der denkt ha, ik hoor geen tv dus hier is niemand thuis.’
‘Welnee, zo laat maken we het niet. Of ben je iets van plan?’
‘Nee, ik bedoel gewoon dat… dat… ‘
‘Weet ik toch schatje. Komt goed, echt. Ben je nu klaar?’
‘Bijna. Wacht…’
Ze draaft naar de keuken, rommelt wat in een la. Ik ga kijken wat ze aan het doen is. Ze staat aan het aanrecht handcrème uit een tube in een klein plastic potje te knijpen zodat het minder ruimte inneemt in de tas. Of compleet onvindbaar wordt, denk ik, maar ik hou me in. Voor je het weet staan we een kwartier te bakkeleien over de voor- en nadelen van crème-in-een-potje versus een tube meenemen. Dan is ze iets kwijt. ’De kaart’, zegt ze en tilt een schaaltje op, ‘je weet wel, die kaart,’ dan de asbak, kijkt eronder. 

‘Zoek je de uitnodiging?’ ‘He wat? Wieso uitnodiging? Ze kennen me daar toch? Nee de kaart, jeweetwel, voor de tram, hij lag hier net nog!’ Ze trekt een la open en raust door de inhoud, knielt bij de bank en tilt de kussens op. Ik kijk in haar portemonnee, dan in het mapje van haar telefoon: ‘Hebbes! En die la hoef je niet nu op te ruimen schat, echt niet. Komt goed.’

Rest de keuze van de jas, de lange of de korte? 

‘En een paraplu, heb jij een paraplu?’

‘Het gaat niet regenen’, zeg ik.

‘Ha!’ ze stopt een plu in de tsjokvolle, klein formaat boodschappentas die ze over haar schouder hangt. 

Ik loop demonstratief naar de voordeur. Helen moet nog een paar dingen doen, een borstel door het haar – hopelijk voor het laatst – nog eens lippenstift – laat haar alsjeblieft niet uitschieten! –  en dan, verdomd, ze komt eraan, een extra dikke wollen muts in de hand. Of die in mijn handtas kan? Ze trekt de deur achter zich dicht, steekt haar arm door de mijne. Pas als we de straat uit zijn haal ik opgelucht adem. Nu gaan we niet meer terug, wat ze ook vergeten is. In de metro graait ze in haar tas. 

‘Wat heb je toch allemaal bij je?’

‘Een vibrator voor mij en voor jou een dildo. Ha!’

Vanaf het Centraal Station stevent ze naar de Prins Hendrikkade om diagonaal over te steken naar de Nieuwezijds Voorburgwal, haar arm weer stevig om de mijne gehaakt. Ik heb maar te volgen. Mijn suggestie om via de zebra bij groen licht over te steken met het oog op taxi’s en aanstormende trams, wijst ze van de hand. ‘Flauwekul, die wachten wel voor ons.’  
Ze hoeven niet eens te wachten want op de asfaltvlakte waarin de tramsporen hun bochten trekken naar de diverse zijwegen is geen taxi of tram te bekennen. Alsof de Grote Verkeersregelaar zelf heeft ingegrepen zodat Helen veilig bij het kerstdiner ter ere van de geboorte van zijn zoon kan aanschuiven. Nu moet er nog ergens een pakje vloei gekocht. Ze loopt een coffeeshop binnen naast een souvenirwinkel. Het duurt best een tijdje eer ze naar buiten komt: ‘Dat geloof je niet Mario, ze hebben geen vloei! En voordat zo iemand daarbinnen snapt wat je bedoelt, echt Mario, ze spreken geen woord Nederlands, echt, geen woord!’ ‘Misschien heb je hier meer succes.’ Ik wijs naar het assortiment vloei uitgestald in een schap onder de toonbank van de volgepakte souvenirwinkel.
‘Denk je?’ Ze ziet niet waarnaar ik wijs want staat al voor de kassa. De medewerker, een Hindostaan vermoed ik, probeert haar te vertellen dat ze even moet bukken.
‘Vloei!’, roept Helen, ‘einfach vloei voor tabak!’  
Ik grijp in en reik haar een pakje aan.

Onder het lopen moppert ze op die man die ook alweer geen goed Nederlands sprak – ‘jawel hoor, ik verstond hem prima’ – ‘en dan de prijs die hij durft te vragen voor een pakje vloei, echt niet normaal, echt niet.’ Hoofdschuddend probeert ze een shagje te draaien.
‘Geef mij maar,’ zeg ik, ‘kijken of ik het nog kan.’
‘Dat verleer je niet Mario, mijn vingers zijn einfach te koud.’
We vinden een behaaglijker plekje in de luwte.

Dit oponthoud zou een flinke aanslag op mijn humeur zijn geweest als we hierdoor te laat zouden komen, maar we hebben een mooie marge ingebouwd waardoor we op tijd in de Koepelkerk zijn. In de hal wordt Helen hartelijk begroet door Suzanne, haar vorige begeleidster van het Leger, een schat van een vrouw: ‘Wat goed dat je er bent!’ 
‘Ja,’ zegt Helen, ‘en op tijd, wat vind je daarvan! Niet eens halverwege het toetje!’
Binnen zit het al behoorlijk vol. De ronde tafels zijn feestelijk gedekt met tafellakens en deftige servetten van wit linnen, het onberispelijk gepoetste glaswerk en tafelzilver fonkelt kerstig in het licht van de kroonluchters. We lopen eerst naar vrije plaatsen pal naast de blaaskapel, bedenken ons en zetten koers naar de overkant van de zaal waar twee vrije plaatsen lonken met zicht op het podium.

Onze tafelgenoten beantwoorden onze groet. Het zijn er vijf: aan de rechter kant een opgeruimde jonge vrouw met twee stugge oudere mannen, aan de linker kant een stel van een jaar of zestig dat verwikkeld is in een op zachte toon gevoerd twistgesprek. Ze onderbreken het voor een korte groet en staren stuurs voor zich uit, tot zij het weer oppakt. Ik denk dat hij naar een rockconcert wil, ongeschoren en ongekamd als-ie erbij zit in zijn sjofele, afgedragen appeltjesgroene sweater met knalgele opdruk, terwijl zij meer het type is voor de Pinkstergemeente in haar nette pullover over een witte blouse en decente plooirok.  Tegenover ons zijn nog een drietal plaatsen vrij, maar daar zit je met de rug naar het podium. Ik wrijf mijn handen warm. ‘Nu snap ik waarom je die thermobroek aanhebt’. Helen knikt: ‘Ze krijgen het hier niet warm. Wat wil je, een oude kerk… Wel mooi hè Mario, met de kerstboom daarachter, en zo mooi gedekt… lekker verse jus en water. Geen biertje, jammer he, dat gaat niet bij het Leger.’
Tegenover ons schuiven na enige aarzeling twee mannen aan. Ze maken een verdwaalde indruk in dit gezelschap. Ze zijn strak in het pak, de één kalend met gesoigneerde baard, de ander nog in bezit van zijn haar, keurig kortgeknipt blond met een scheiding zoals zijn moeder die ooit kamde. Ze zien nog net kans om ons te groeten voor een spreker vanaf het podium hen doet stilvallen. Wat er wordt gezegd ontgaat me door het gerommel met stoelen door de heren die hun stoel met de rug naar ons toe draaien. Een grijze heilssoldate snelt naar de laatste vrije plek naast hen, draait haar stoel eveneens met de rug naar ons toe en haar gezicht richting podium. Daar spreekt de regiodirecteur het welkomstwoord, waarna een dienst begint. 

‘Jij zei dat we niet hoefden te bidden,’ zeg ik. 

Helen hoort me niet. Gefronst bestudeert ze het menu. 

‘Is dat niet raar Mario… de vorige keer was er een steak, en groente, echt mooi… nu zie ik niets davon.’ 
‘Er komt ook nog geen geur uit de keuken,’ zeg ik met een blik naar de deur waar de bediening in- en uitloopt. 
‘Sshtt,’ maant de heilssoldate achteromkijkend. ‘We zijn aan het bidden.’  

Haar berisping smijt me terug in de kerkbanken van mijn katholieke jeugd en ik kan met moeite de aanvechting bedwingen om een gekke bek te trekken tegen haar rug. ‘Pompoensoep als toetje… dat is ook raar,’ fluister ik. ‘Misschien een nieuwe culi-trend?’
‘Een wat?’
De heilssoldate werpt een vernietigende blik naar achteren.
‘Er zit allicht iets lekkers tussen,’ zeg ik.
De frêle vrouw stoot haar metgezel aan. Hij heeft zijn sweater over zijn hoofd getrokken, zijn lichaam schokt. 

‘Daar zijn mijn mensen,’ zegt ze, staat op en strijkt een verkeerde vouw uit haar plooirok. Hij steekt zijn betraande hoofd door de halsopening naar buiten, knikt, verschuilt zich opnieuw in zijn trui en huilt verder. Zij verkast naar een andere tafel waaraan een groep medechristenen plaatsneemt, gezien hun donkere huid net zoals zij afkomstig uit een Afrikaans land, en allemaal even decent gekleed.
Pas na het Kerstevangelie laat de huilende man zijn hoofd zien. De gesoigneerde heer informeert bezorgd of het gaat. Of hij iets voor hem kan doen. 

‘Alleen wodka helpt,’ zegt de huilebalk. 

Hij heet Jacco, vang ik op, en hij kan het niet helpen dat hij moet huilen. Herinneringen aan vroeger… De heer is de financieel directeur van Het Leger. Jacco pocht meer geld te hebben gehad dan de directeur ooit in zijn leven zal zien. Hun tafelgesprek wordt abrupt afgebroken door de samenzang van Stille Nacht. Jacco vergeet zijn tranen en zingt luidkeels mee. 

Na een voorafje dat hoogdravend de naam Ceasar salad draagt – de grofgescheurde romanasla met bruine randjes, keiharde croutons en een paar druppels dressing heeft niets met die chique naam van doen – komen er luxe broodjes met brie en zalm, kleine quiches en broodjes kroket. Geen maaltijd, vindt Helen, eerder een ratjetoe. Ze heeft heimwee naar haar steak.  Ik heb geen last van hoge verwachtingen. Geef mij een kroket en ik luister tevreden knorrend zonder verder protest naar elk kerstlied. Laat het blaasorkest nu net De herdertjes lagen bij nachte ten beste geven als opmaat naar het lichtere deel van het programma. Zangeres Sharon beklimt het podium en zingt gloedvol Als het leven pijn doet, gevolgd door Have yourself a merry little Christmas. Ondertussen trekt een joviale kerstman een spoor van vrolijkheid door de zaal. Zijn aandacht gul in de rondte strooiend, banjert hij van tafel naar tafel zodat iedereen met hem op de foto kan. Omdat mijn aandacht op hem is gericht, ontgaat me wie de gitarist is die in zijn zilveren jasje de gospel lekker rockend wat tegengas geeft. Na hem komt een man in kersttrui, met daarover een gilet voor de chic, het podium op. Met zijn zuivere operastem steekt hij Pavarotti naar de kroon en brengt hij iedereen in vervoering. De ovatie is dik verdiend en juichend als een voetballer die zijn eerste doelpunt heeft gescoord steekt hij de armen in de lucht. En dan staat daar warempel Jacco op het podium – algehele hilariteit aan onze tafel – om het Leger des Heils te bedanken voor de mooie middag. Hij houdt het kort. Bij zijn terugkeer zeg ik: ‘Mooi gesproken.’ 

‘Dank u,’ zegt hij, trekt de trui over zijn hoofd en begint schouderschokkend te huilen. 

Na het toetje, inderdaad pompoensoep, zingt Sharon Go tell it on the Mountains en slaat de vlam in de pan. Alle begeleidsters staan verspreid door de zaal te dansen, alle genodigden van kleur swingen en klappen. Wij bleekscheten achterin kijken stijfjes toe en klappen weifelend mee.

Tijd om op te stappen. Helen wil eerst nog langs haar huidige begeleidster van het Leger, Laura, om haar gedag te zeggen. Als ze haar beklag doet over de in haar ogen sobere maaltijd, stuit ze op onbegrip: ‘Het was toch een prima lunch?’
‘Niet als vroeger,’ houdt Helen vol, ‘toen was er een steak, echt een warme maaltijd met heerlijke groenten…  En een echt toetje, zo herrlich, vanille-ijs met warme kersensaus’ – ze maakt kleine smakgeluidjes bij de herinnering – ‘Iedereen zat te smikkelen…’
Een eindje verderop vindt ze wel gehoor bij Suzanne: ‘Het is inderdaad wat minder luxe. Het Leger moet nu eenmaal bezuinigen, er konden ook minder mensen komen dan andere jaren.’
Helen knikt. ‘Vroeger zaten ook mensen op het balkon.’
Begrijp ik het goed dat ik de plaats van een behoeftige medemens heb ingepikt? Helen wuift mijn wroeging weg – ‘Zonder jou was ik niet gekomen!’ – duwt me een tas met cadeautjes in de armen. ‘Eén voor elke gast,’ zegt ze, ‘ook één voor jou.

Als dank voor de uitnodiging wil ik haar trakteren op een biertje van de tap. Van die dank wil ze niks weten, dat café daarentegen… ‘Wat dacht jij dan? Dat we nu gewoon naar huis gaan? Dat kan toch niet!’ Of ik een gezellige kroeg weet? Een Amsterdamse waar ze gewoon Nederlands spreken? Maar eerst wil ze langs de winkels. En zo slenter ik met een zware tas aan de ene en Helen aan de andere arm langs de winkels aan de Nieuwendijk. Ze kent de stad niet meer, komt nooit meer ergens behalve in de Action bij ons in de buurt, verbaast zich erover hoe alles is veranderd en vergaapt zich aan de snoeppaleizen. Helverlichte winkels met watervallen van snoep die langs de wanden naar beneden klateren en uitmonden in kleurige bergen van overdaad.
‘Dit is het paradijs,’ zegt ze bij de eerste winkel. ‘Moet je kijken hoe mooi!’
Bij de vijfde verzucht ze: ‘Maar waarom zoveel? Vroeger kon je hier vanalles kopen, nu alleen snoep.’ ’En pufjassen,’ zeg ik, aangezien we bij de eerste kledingzaak zijn aanbeland. Helen zet de cadeautas bij mij neer en loopt de winkel binnen, linea recta naar de eerste de beste spiegel, herschikt een haarlok, schudt mismoedig het hoofd en keurt dan de pufjassen die beige en blauw in de kledingrekken hangen. Ze houdt er één op naar mij, ik sta bij de deur en schud mijn hoofd. Eenmaal buiten steekt ze haar arm weer door de mijne en gaan we naar de volgende kledingwinkel waar het ritueel zich herhaalt. Ze beent naar de spiegel, veegt wat onzichtbare lippenstift uit de mondhoek, probeert wat volume in het haar te brengen, friemelt wat aan haar sjaal en schudt elke keer mismoedig het hoofd: je reinste zelfkwelling als je het mij vraagt.  

‘Ik zou het niet doen,’ zeg ik, als ze de volgende spiegel in het vizier heeft. ‘Je ziet er verschrikkelijk uit, echt, niet doen.’ 

Ze kijkt me ontzet aan: ‘Wat is dann, wass hab’ ich… ‘ 

Ik hou de arm die door de mijne steekt klem, zodat ze niet weg kan: ‘Je hebt overal lippenstift.’ 
Haar ogen rollen bijna uit de oogkassen: ‘Wat zeg je?!’ 
‘Lippenstift. Echt overal. En er heeft een duif op je hoofd gepoept. Dat je dat niet gevoeld hebt…’ 

Ze rukt zich los, grijpt naar haar hoofd. ‘Mario, help me dan, haal dat dan weg, ach nee, dass ist ja… Wat lach je nou!’ Ze laat de tas op de grond ploffen: ‘Let op mijn tas!’ 

Ik graai naar haar arm. ‘Was een grapje Helen, echt, het is niet…’ 

Ze snelt de dichtstbijzijnde kledingwinkel binnen in zichtbare staat van paniek. Een winkelmeisje rent achter haar aan. ‘Ein Spiegel, wo is hier dan ein Spiegel!’ Ze vindt er een en klauwt door haar haar, op zoek naar wat niet is. 

Hierna is grote verontwaardiging mijn deel. Ik krijg een paar tikken voor ze haar cadeautas oppakt, mij demonstratief de rug toekeert en zeker tien tellen niets tegen me zegt. Dan kijkt ze me aan en steekt haar arm door de mijne. Ik troon haar mee naar een gezellig café, warm, en met een Amsterdamse barvrouw. Nadere inspectie leert dat in de tas met kerstcadeaus een megakerststol zit van een kilo of twee, een liter chocomel, koekjes en een half pond echte boter. Aangezien ons tafeltje naast de verwarming staat, zetten we de tassen aan de koele kant naast ons op de grond. Helen checkt om de tien minuten of de boter niet smelt en zegt dat ik dat ook moet doen. Een dik uur later gaan we opstappen. Ik moet gewoontegetrouw eerst nog even naar de wc. Bij terugkomst zit een stralende Helen achter een vers getapt biertje, voor mij is er ook een neergezet.
‘Niet boos zijn Mario, je man kan best een keertje zonder jou eten. Het is zo gezellig!’
En dat is het.
In plaats van Halleluja zingend in plooirok en met de scheiding opzij in de metro te stappen, gaan we enkele consumpties later lichtelijk beneveld huiswaarts, en wel via de grote kerstboom op de Nieuwmarkt. We zingen O dennenboom en ik parkeer mijn tas onder de boom voor de gelukkige vinder. Helen zet de hare ernaast, bedenkt zich dan, haalt de boter en de koekjes eruit voor ze hem terugzet. Ook uit de mijne.